Rapport over uitval jonge dieren verrast POV niet
De Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) bracht maandag een rapport uit met de conclusie dat minder sterfte bij jonge dieren haalbaar is. 'Dit verrast ons niet', laat voorzitter Linda Janssen van de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV) weten. 'Het sterkt ons in de wetenschap dat de koers die we in 2016 hebben ingezet, goed is.'
Er is al jaren politieke en maatschappelijke druk op de varkenshouderij en een roep dat de biggensterfte omlaag moet. 'Maar sterfte van jonge dieren is een complex vraagstuk en dat wordt door de RDA als zodanig erkend', vervolgt Janssen. In de toon van het rapport ligt dan ook niet de nadruk op biggensterfte, maar op bigvitaliteit en diergezondheid. 'Wanneer je daar de focus op legt, bereik je meer', zegt Janssen.
Janssen zegt blij te zijn met de aandacht in het rapport voor de biologische natuur van het varken. Daarvoor wordt onderzoek (2020) van onder meer Hans Hopster van Wageningen University & Research aangehaald. Dit geeft aan dat een varken meerlingen werpt. En dat het feit dat die niet allemaal even vitaal zijn een natuurlijk gegeven is. De onderzoekers spreken van maternaal opportunisme, zodat bij gunstige omstandigheden een zo groot mogelijk aantal nakomelingen overleeft.
'Varkenshouders steken enorm veel energie in het grootbrengen van hun biggen. Ook de wat zwakkere', geeft Janssen aan. 'Elke grootgebrachte big levert geld op. Daar gaat een positieve prikkel vanuit om goed voor biggen te zorgen.' De keuze voor wat voor zeugen er in de stal staan en wat voor biggen worden geproduceerd is aan de ondernemer, telt de POV-voorzitter.
Ondernemerskeuze
In de praktijk zijn er legio goede voorbeelden van hoe grote tomen biggen (meer dan zestien) goed en gezond groot kunnen worden gebracht, vervolgt Janssen. 'Dat is een ondernemerskeuze, waarbij het aantal spenen niet leidend hoeft te zijn.' De biggensterfte ligt in Nederland niet hoger dan in andere landen, terwijl in de natuur de uitval vele malen hoger is.
De onderzoekers geven aan dat de biggensterfte in Nederland varieert tussen de 9,9 en 33 procent. In de praktijk blijkt dat van de sterfte tot een leeftijd van 10 weken, driekwart in de eerste vier dagen plaatsvindt. De hoogste biggensterfte is op biologische bedrijven. Daarnaast is er een grote variatie tussen tomen. Het percentage doodgeboren biggen varieert tussen de 3,8 en 12 procent.
Vier risicoperiodes
Het startdocument onderscheidt in het leven van een big vier risicoperiodes. De perinatale periode (van voor geboorte tot vijf dagen daarna), de postnatale periode (tot veertien dagen na geboorte), de pre-spenen periode (tot 21 of 28 dagen) en de periode van na het spenen (tot tien weken). Voor elk van de periodes benoemt het rapport aandachtspunten. Janssen noemt de periodes en aanbevelingen goed herkenbaar. 'Per fase is ook andere aandacht en verzorging nodig.'
De RDA stelt echter ook vast dat varkenshouders wel het aantal gestorven biggen tot spenen en het aantal dode biggen tot een leeftijd van 10 weken bijhouden, maar niet altijd het aantal doodgeboren biggen. Janssen geeft aan dat varkenshouders dat wel bijhouden voor hun eigen managementinformatie. Maar hoe zaken precies worden vastgelegd, verschilt sterk tussen boeren en managementsystemen. 'In het uniformeren van hoe iets wordt vastgelegd, valt nog een slag te maken.'
RDA adviseert te starten met een benchmark zoals die er ook is voor antibiotica. 'Daar werken we al volop aan', reageert Janssen. Dat wordt het vervolg op de Checklist Bigvitaliteit uit 2018: het vergelijken en verbeteren van gezondheid en welzijn van biggen. Janssen verwacht dat het geen twee jaar meer duurt voor die benchmark er is.