Op basis van vijf indicatoren is een eerste indicatie te krijgen over de kwaliteit van het stalklimaat. De NVWA kan deze indicatie gebruiken om te beoordelen of nader onderzoek nodig is. Varkenshouders kunnen het ook zelf gebruiken om te kijken of het klimaat in orde is.
Voor het beoordelen van dierenwelzijn gebruikt de overheid steeds vaker open normen. De regel bij het stalklimaat is dat het niet schadelijk mag zijn voor het dier. Meer is er niet omschreven.
Bij de controle van een varkensbedrijf door de NVWA is deze open norm lastig. Daarom heeft het ministerie van Economische Zaken opdracht gegeven tot het opstellen van indicatoren voor het beoordelen van het stalklimaat.
Hiertoe hebben medewerkers van de NVWA metingen uitgevoerd in een aantal stallen met speenbiggen en vleesvarkens. Onderzoekers Herman Vermeer en Hans Hopster van Wageningen Livestock Research hebben die metingen geanalyseerd. Er bleken 12 kenmerken te zijn die een goede indicatie geven van het klimaat. Om het hanteerbaar te maken hebben ze dit teruggebracht tot de vijf belangrijkste indicatoren. Daarmee is een betrouwbare indicatie te geven van de kwaliteit van het stalklimaat, alle twaalf indicatoren meenemen voegt nauwelijks nog iets toe.
Twee van vijf indicatoren zijn de concentratie kooldioxide (CO2) en de concentratie ammoniak (NH3). Als de concentratie CO2 te hoog is (boven de 3.000 ppm) dan wordt er niet genoeg geventileerd om de CO2 die de varkens uitademen af te voeren. De concentratie ammoniak is vooral een maat voor de hokbevuiling, de grenswaarde is hierbij 20 ppm NH3.
Zijn beide concentraties te hoog, dan is het klimaat mogelijk niet goed. “Vervolgens moet je dan ook naar de indicatoren van de dieren kijken, blijkt uit ons onderzoek”, zegt Hopster. “Bij biggen moet je kijken naar irritatie en vervuiling van de ogen en aangebeten oren en staarten. Bij vleesvarkens gaat het om irritatie en vervuiling van de ogen, aangebeten staarten en bevuiling. Zie je bij de controle geen problemen aan de dieren, dan is de hoeveelheid CO2 en NH3 mogelijk alleen een tijdelijk probleem. Pas als je aan de biggen of vleesvarkens ook verschijnselen ziet is er mogelijk een structureel klimaatprobleem. Zie je alleen verschijnselen aan de dieren en zijn de meetwaarden van CO2 en NH3 wel goed, dan is er mogelijk wat anders aan de hand, zoals een ziekte-uitbraak of fouten in de voeding.”
Een toezichthouder van de NVWA zal eerst de CO2- en NH3-metingen uitvoeren en dan de biggen of vleesvarkens in één hok (het minste hok uit de afdeling) beoordelen. Ziet hij daar problemen dan zal hij meer hokken gaan bekijken. Op basis hiervan kan hij dan besluiten of nader onderzoek nodig is. Dat kan bijvoorbeeld zijn het beoordelen van slachterijresultaten (percentage afgekeurde longen), stofmetingen, sterftecijfers of dierdagdoseringen.
“Op basis van de indicatoren alleen kun je niet met zekerheid zeggen dat het klimaat slecht is in een stal”, zegt Hopster. “We hebben maar in één seizoen metingen uitgevoerd. Wil je hardere conclusies trekken dan moeten we een heel jaar lang in alle seizoenen op nog meer bedrijven metingen uitvoeren. De indicatoren die we nu hebben zijn bedoeld om een richting aan te geven. Meer niet. Wel kan de NVWA met die indicatoren met voldoende zekerheid probleembedrijven signaleren voor nader onderzoek. De varkenshouder kan de indicatoren ook zelf gebruiken om het klimaat in zijn stal te beoordelen en bij te sturen.”