De ontwikkeling van de spekdikte en de body condition score (BCS) zeggen wel wat over de mogelijke prestaties: levend geboren biggen, afbigpercentage en bijvoorbeeld de levensduur van de zeugen. Het gewicht en de ontwikkeling van het gewicht zijn echter veel belangrijker. Dat geldt niet alleen voor een TN70 maar voor alle zeugenrassen.
De getallen die tijdens de lezingen over 'Zeugen wegen: de sleutel tot succes!' de revue passeerden, spraken boekdelen. Arno Joosten, adviseur reproductie bij Topigs Norsvin, beet het spits af. "Gemiddeld over alle worpnummers zie je dat zeugen die minder dan 15 procent netto gewicht verliezen in het kraamhok de volgende worp gemiddeld 15,5 biggen werpen, tegenover 13,8 als ze meer dan 15 procent verliezen. De aanleg van de follikels verloopt dan niet goed. Een gewichtsverschil van 10 kilo bij inseminatie kan 0,6 big schelen en bij gelten zelfs 0,8 big.
Subjectief of objectief meten
Het beoordelen van de conditie van zeugen met de BCS is heel subjectief. Als twee mensen de conditie van een zeug beoordelen, dan levert dat meestal twee verschillende scores op. Het meten van de spekdikte is minder subjectief. Maar het meten is een vrij nauwkeurig klusje waarbij de uitslag niet steeds hetzelfde is. Het gewicht van de zeug meten, is daarentegen heel erg objectief.
Wegen belangrijkste
Het meten van het gewicht van de zeugen is dan ook het belangrijkste. De cijfers die werden gepresenteerd, hadden vooral betrekking op de TN70, maar de effecten zijn bij andere zeugenrassen hetzelfde. Arno Joosten: “Een zeugenhouder die ging wegen, boekte bij de Topigs 20 net zoveel verbetering als bij de TN70. Zeugen wegen geeft veel meer inzicht.”
Te lichte zeug voorkomen
Het allerbelangrijkste blijkt het voorkomen van te lichte zeugen bij inseminatie, werpen en spenen. Te zware zeugen presteren vaak ook wat minder dan de zeugen met het ideale gewicht, maar bij te lichte zeugen is het verschil het grootste. Een TN70 die bij werpen op het ideale gewicht zit, werpt gemiddeld 14,8 levend geboren biggen. Dat is het gemiddelde van alle pariteiten. Te lichte zeugen halen maar 12,5 levend geboren biggen. Te zware zeugen doen het iets beter dan de te lichte zeugen, ze halen 15,3 levend geboren biggen. Maar het aandeel doodgeboren biggen stijgt en die zeugen hebben bovendien meer voer verbruikt. Belangrijk is ook dat de zeugen goed groeien, zegt Arno Joosten. “Zeugen moeten minimaal 60 kilo groeien in de dracht. Halen ze dat niet, dan werpen ze maar 12,9 biggen gemiddeld, tegenover 15,7 big bij zeugen die meer dan 70 kilo groeien.”
Gewicht vastleggen
Volgens Arnold Wisselink van Agrovision is het dan ook heel interessant om de gewichten van de zeugen in te voeren in PigVision, het managementsysteem van Agrovision. Dat kan bij insemineren, bij werpen en bij spenen. Daarmee krijgt de zeugenhouder inzicht in de ontwikkeling van de gewichten van zijn zeugen en de invloed op de resultaten. Arnold Wisselink liet bijvoorbeeld zien dat het interval spenen-eerste inseminatie bij lichte dieren 6,8 dagen is en bij dieren in de juiste gewichtsklasse 5,2 dagen.
Binnen gewenste traject
Zeugenhouders die willen weten hoeveel zeugen per worpnummer het juiste gewichtsverloop hebben, kunnen gebruik maken van de Feed Monitor van Topigs Norsvin. Voorheen maakte die gebruik van spekdiktes en BCS score, nu is vooral het gewicht van belang. Arno Joosten: “Je kunt de gegevens vanuit PigVision in een Excel-tabel downloaden en die kun je vervolgens in de Feed Monitor uploaden. Dat kost nauwelijks tijd. Je kunt dan zien hoeveel procent van de zeugen per worpnummer binnen de goede gewichtstrajecten vallen. Het streven moet 85 procent zijn.”
Praktijkcijfers
De cijfers van een praktijkbedrijf, die Jan Essens van VON toonde, bevestigden het verhaal over de gewichten. Bij zeugen die te licht waren bij insemineren lag het aantal levend geboren 1 tot 2 biggen lager. Zeugen die te licht waren bij spenen haalden bij de tweede worp 1 big minder. Bij de derde en volgende worp was het verschil 0,6 big minder.
De focus moet volgens Jan Essens vooral liggen op de jonge zeugen van de eerste tot en met de derde worp. “Zorg dat ze op het juiste gewicht zijn bij insemineren, bij werpen en na het werpen. Werk je met voerstations, gebruik dan de mogelijkheden om gericht te voeren. In andere huisvestingssystemen is het lastiger, maar zoek een oplossing. Voer in ieder geval de zeugen in de kraamstal goed naar behoefte, zorg dat ze goed in conditie blijven. Het is wel gemakkelijk om alle dosators hetzelfde te zetten, maar daarmee haal je niet de beste resultaten.”