Gelten insemineren bij derde berigheid geeft beste resultaat
De prestaties en levensduur zijn het beste als gelten bij de tweede, of beter nog de derde, berigheid hun eerste inseminatie krijgen. Een vergelijking van de gegevens van 40.000 gelten door het Amerikaanse MetaFarms toont dit aan.
Data-analist Bradley Eckberg van MetaFarms laat in een artikel in National Hog Farmer zien dat de verschillen groot zijn bij het insemineren van gelten bij een eerste, tweede of derde berigheid. Eckberg maakt daarbij de kanttekening dat veel zeugenhouders de berigheidsregistratie van de aangevoerde gelten op hun bedrijf niet goed op orde hebben.
De gelten komen na aankomst doorgaans zes weken in quarantaine, maar dan krijgen ze nog niet altijd hun individuele oornummer en worden er ook geen individuele gegevens van de berigheid bijgehouden. Op tien bedrijven die het wel bijhouden heeft hij de gegevens van 40.000 gelten geanalyseerd.
Het afbigpercentage, totaalaantal geboren biggen en aantal levend geboren biggen blijft vooral achter bij de gelten die direct bij de eerste berigheid zijn geïnsemineerd. De gelten die bij de derde berigheid worden geïnsemineerd scoren het beste op afbigpercentage en totaalaantal geboren biggen. Het aantal levend geboren biggen verbetert niet meer, maar is wel 0,5 big meer dan bij de gelten die bij de eerste berigheid al zijn geïnsemineerd.
De grote verschillen zitten met name in het uitvalpercentage van de gelten. De dieren die al direct bij hun eerste berigheid worden geïnsemineerd hebben een duidelijk hoger uitvalpercentage en daarmee een veel kortere levensduur. Maar liefst 47 procent van de gelten die direct bij eerste geconstateerde berigheid worden geïnsemineerd is al voor de derde worp afgevoerd. Terwijl het financiële break-evenpunt tussen de tweede en derde worp ligt.
De levensduur van de gelten die bij de derde berigheid worden geïnsemineerd is langer, al wordt ook hier nog 31 procent voor de derde worp afgevoerd.
Naast het aantal keren berig zijn voor inseminatie, speelt ook de leeftijd bij de eerste inseminatie een belangrijke rol. Uit de analyse van MetaFarms blijkt dat het afbigpercentage na de eerste inseminatie duidelijk hoger is bij de gelten die bij de tweede berigheid of daarna worden geïnsemineerd.
De meeste gelten worden geïnsemineerd op een leeftijd van 210 tot 239 dagen. Het afbigpercentage ligt bij gelten die direct bij de eerste berigheid worden geïnsemineerd op krap 79 procent. Bij de gelten die bij de tweede berigheid of daarna worden geïnsemineerd is dit 86 procent. En bij deze laatste categorie ligt het aantal levend geboren biggen op 13 en daarmee 0,7 hoger dan bij de gelten die direct bij eerste berigheid zijn geïnsemineerd.
Als de gelten ouder worden bij de eerste inseminatie, neemt het afbigpercentage langzaam af bij insemineren bij een tweede of derde berigheid. Wel neemt het aantal levend geboren biggen toe.
Lagere levensproductie
Eckberg heeft ook gekeken wat het effect is op het totaalaantal geboren biggen tot en met de vijfde worp. Daarbij heeft hij alleen gekeken naar de zeugen die om vruchtbaarheidsredenen werden afgevoerd. Werden die zeugen als gelt direct bij de eerste berigheid geïnsemineerd, dan produceerden ze in totaal 63,4 levend geboren biggen. Zeugen die bij de tweede berigheid of later werden geïnsemineerd haalden 71 levend geboren biggen in vijf worpen.
Conclusie van Eckberg is dat zeugenhouders er in ieder geval voor moeten zorgen dat ze de gegevens over de berigheid van hun gelten vastleggen. Tegelijk met data over hun leeftijd en de productiecijfers. Alleen dan kan een zeugenhouder volgens hem de juiste beslissingen nemen over het inseminatiemoment.