Levensproductie is zeker niet alleszeggend
Kengetallen die duurzaamheid in de volle breedte weergeven is een complexe exercitie. Maar wel een die ooit gemaakt moet worden. In de varkenshouderij is de vrij eenvoudig te berekenen gemiddelde levensproductie per afgevoerde zeug al een stapje in de goede richting. Maar echt duurzaam bezig zijn is gelten in topconditie aan de start krijgen.
Dierlijke sectoren zoeken naar kengetallen die duurzaamheid uitdrukken. Zo presenteert de melkveehouderij jaarlijks met trots de gemiddelde levensproductie per afgevoerde koe. Dat kengetal is in de afgelopen jaren gestegen, voornamelijk omdat de levensduur van koeien is toegenomen. Inmiddels wijzen de cijfers erop dat de levensproductie zal stabiliseren.
In de periode van september 2023 tot en met 31 augustus 2024 heeft rundveefokkerijorganisatie CRV een gemiddelde berekend van 38.283 kilo melk per slachtkoe, 44 liter minder dan in dezelfde periode een jaar eerder. Een van de redenen voor die daling is het blauwtongvirus. Dit virus heeft ervoor gezorgd dat meer koeien gedwongen moesten worden afgevoerd.
Weinig uitval en vervanging in de eerste vier lactaties kan volgens een duurzaamheidsexpert in de melkveesector leiden tot een stuwmeer van oudere koeien. Dit verhoogt de levensproductie. Maar koeien oneindig lang aanhouden is geen optie. Vers bloed en genetische vooruitgang moeten immers instromen. Als door bijvoorbeeld een virus als blauwtong ineens een hoop oude dieren het veld moet ruimen, zal de levensproductie op een melkveebedrijf flink terugzakken.
Bij de juiste conditie levert 79 procent van onze gelten vijf worpen
Lastig sturen op kengetal
Een van de redenen dat de varkenshouderij de levensproductie per afgevoerde zeug niet berekent of publiceert is omdat er niet goed valt te sturen op zo'n duurzaamheidskengetal. De gegevens om de levensproductie per afgevoerde zeug te berekenen, zijn wel volop aanwezig.
Uit het monitoringsprogramma Agroscoop van ForFarmers, waarbij zo'n 160 zeugenbedrijven betrokken zijn, blijkt de gemiddelde productie per zeugenleven 74 gespeende biggen te zijn. Dat cijfer wordt berekend door het gemiddelde aantal jaarlijks gespeende biggen per zeug op een bedrijf te delen door het vervangingspercentage (opgebouwd uit uitgevallen zeugen en afgevoerde zeugen naar de slacht) en te vermenigvuldigen met een factor 100. 'De variatie tussen zeugenbedrijven is echter enorm', vertelt Robbert Jacobs, technisch specialist zeugen en biggen bij ForFarmers.
'De 20 procent minste bedrijven zitten op zo'n vijftig gespeende biggen per zeug per jaar, terwijl de 20 procent beste boven de honderd biggen per afgevoerde zeug realiseren. Opvallend is dat de gemiddelde bedrijfsproductie in beide categorieën jaarlijks rond de 31,5 gespeende big per zeug zit. Dit betekent dat een hoge levensproductie dus niet per definitie gelijk is aan een hoge bigproductie', vervolgt de technisch specialist.
Gedwongen afvoer voorkomen
Dat er een flinke spreiding in de levensproductie tussen de vermeerderingsbedrijven is, ziet ook directeur Marc Cox van AgroVision/Agrisyst. 'Maar het is niet per se zo dat een bedrijf met een lage levensproductie technisch of economisch slechter draait dan een bedrijf met een hoge levensproductie. Het gaat erom dat je als zeugenhouder gedwongen afvoer van zeugen moet zien te beperken.'
Hij doelt daarbij op het zo laag mogelijk houden van onder meer zeugensterfte, uitval met als oorzaak beenwerk of euthanasie van zeugen. 'Wanneer deze factoren een groot aandeel uitmaken van het vervangingspercentage op een vermeerderingsbedrijf blijft er minder ruimte over om zeugen uit te kunnen selecteren op productiekenmerken.'
Voor Arno Joosten, adviseur reproductie bij Topigs Norsvin, is dat de koren op de molen. 'Ik zie ook in landen om ons heen dat er een gigantisch verschil is in de uitval onder zeugen. Juist doordat we bij Topigs Norsvin-zeugen selecteren op robuustheid kunnen we de uitval in Nederland al jaren beperken tot onder de 7 procent. Dit percentage is inclusief het euthanaseren van zeugen op bedrijven vanwege aangescherpte regelgeving op het gebied van diertransport', stelt Joosten.
'Onze zeugen gaan langer mee en hun robuustheid, ook die via de eindberen, werkt door in de overlevingspercentages en de prestaties van de biggen en de vleesvarkens', stelt de adviseur. 'Dat is pas echt verduurzamen van de varkensvleesproductie.'
75 gespeende biggen
Cox maakt desgevraagd een analyse op levensproductie, die is gebaseerd op de productiegegevens van zo'n 400.000 worpen in een databasesysteem dat dient als referentie voor de zeugen in Nederland. Hieruit blijkt dat de gemiddelde levensproductie per afgevoerde zeug in het eerste kwartaal van 2024 uitkomt op 75 van gespeende biggen. Volgens de directeur was dat vier jaar geleden binnen dezelfde database 71 gespeende biggen.
Het gemiddelde worpnummer van de afgevoerde zeugen was in beide jaren gelijk: 5,2 worpen. 'Er zit dus iets vooruitgang in de hoogte van de levensproductie. Dit komt onder meer door de gestegen productiviteit', concludeert Cox. 'Dat het worpnummer gelijk is gebleven, toont aan dat er ook andere zaken meespelen. Denk aan de economie.'
Het verhogen van de levensproductie kan volgens Jacobs extra euro's en werkgemak opleveren. 'Een verschil van 5 procent in het vervangingspercentage is in de kosten een verschil van 25 euro per zeug per jaar. Er hoeft minder te worden geïnvesteerd in opfokzeugen en minder tijd te worden besteed aan trainen en aanleren voordat de jonge zeugen in de groep komen', stelt hij. 'Bij een lager vervangingspercentage kan gerichter op de bigproductie worden geselecteerd.'
Iets wat op vermeerderingsbedrijven veel pijn doet en veel geld kost is wanneer opfokzeugen al na een paar worpen worden afgevoerd. 'Gemiddeld levert een op de zeven gelten geen tweede worp en een op de tien geen derde', zegt Jacobs op basis van Agroscoop-cijfers. 'Een kwart van de jonge zeugen haalt in de praktijk dus geen derde en vierde worp, terwijl dat vaak de worpnummers zijn met het hoogste aantal gespeende biggen. Analyseer dus goed wat de oorzaken voor uitval zijn en verbind daar acties aan.'
Optimaal aan de start
Essentieel vinden zowel Cox, Jacobs als Joosten dat een gelt in topconditie aan de start verschijnt. Jacobs: 'Investeer in het sturen op de aanzet van spier en spek, het ontwikkelen van krachtig beenwerk en zorg voor een goede maag-darmgezondheid. Een goede gelt weegt bij de eerste inseminatie 170 kilo, heeft een minimale spekdikte van 13 millimeter en heeft een leeftijd van 260 dagen.'
Topigs Norsvin adviseert een gewicht van 170 tot 190 kilo bij eerste inseminatie, iets wat bereikt wordt met een levensgroei van 650 gram per dag. 'Weeg de gelten en zorg dat ze met 240 kilo de kraamstal in gaan. Als ze te licht zijn, is de kans groter dat ze een minder lang en minder productief leven hebben. Gelten die in goede conditie zijn kennen ook geen terugval in de tweede worp', zegt Joosten.
Elke worp doet een dier een jasje uit en moet het de conditie voldoende kunnen herstellen. 'Zeker bij de huidige genetica, die van nature minder aanleg heeft voor spekaanzet, is het belangrijk die criteria aan te houden', benadrukt Jacobs. 'Dit opfokadvies voor de twee meestgebruikte zeugenrassen en het finetunen hebben in twee jaar tijd 4,6 big meer opgeleverd over de eerste vier worpen van een zeug. Zeugenhouders kunnen extra geld verdienen en het werkgemak vergroten als ze zorgen dat gelten bij de eerste inseminatie in goede conditie zijn.'
Iets wat ook duurzaam is, is het beperken van het aandeel pleegzeugen. Jacobs vertelt dat in de praktijk zo'n 6 procent van alle gespeende biggen door een pleegzeug zo ver is gebracht. 'Minder pleegzeugen bespaart tijd. Ook zijn kraamhokken efficiënter te benutten.'
Joosten stelt dat de focus op het zelf groot kunnen brengen van eigen biggen bij de zeug zijn vruchten afwerpt. 'Dat zien en horen wij in de praktijk en blijkt uit onze rendementstool voor vermeerderingsbedrijven.'
Vijf worpen bij gelten
De adviseur is voorstander van een kengetal dat duurzaamheid beter uitdrukt dan de levensproductie: het percentage van de gelten dat vijf worpen levert. 'Sinds 2021 zijn acht hoogproductieve bedrijven met meer dan 10.000 TN70-zeugen gevolgd die hun gelten en zeugen wegen. In totaal zijn 4.600 TN70-gelten gevolgd die volgens onze adviezen zijn opgefokt, ingezet en via onze richtlijnen van de latere worpen hebben gevoed', licht Joosten toe.
Uit dat onderzoek blijkt dat 79 procent van de gelten een vijfde worp heeft geleverd. 'Die bedrijven behoren tot de 25 procent best presterende bedrijven en zijn qua rendement en levensduur duurzaam bezig.'