Het gemiddeld aantal speenplaatsen van zeugen neemt toe. Kernfokkers van Topigs boeken elk jaar vooruitgang, ook in het terugdringen van de biguitval.
In de kernfokkerij van Topigs hebben zeugen vaker 16 speenplaatsen dan 14. Bij fokbedrijf Peters van Dijk in Odiliapeel hebben de N-lijn zeugen in 2013 gemiddeld 15,6 speenplaatsen. Vijf jaar daarvoor zat dat gemiddeld nog op 15,0 spenen. Dit betekent een genetische vooruitgang van gemiddeld 0,12 speen per zeug per jaar.
Daarbij komt dat in dezelfde periode de uitval in de kraamstal is afgenomen van 9,6 procent naar 8,4 procent. Volgens Mark van Dijk komt dat door een betere uniformiteit en vitaliteit van biggen. “Bovendien mogen we als kernfokker niet aan moederloze opfok doen. De zeugen moeten de tomen zelf groot kunnen brengen", benadrukt Van Dijk. “Het effect van fokkerij is terug te zien bij het goede grootbrengend vermogen onze Topigs 20 zeugen.”
Bij de Z-lijn zeugen van Topigs is de toename in het gemiddeld aantal speenplaatsen in de kernfokkerij een fractie sneller gegaan dan bij de N-lijn. Via fokkerij is 0,14 speenplaats per zeug per jaar erbij gekomen. In 2013 lag het aantal speenplaatsen op 15,7 stuks, terwijl de Z-lijn zeugen gemiddeld 15 spenen hadden in 2008.
Opvallend is dat het gemiddeld aantal levend geboren Z-lijn biggen in vijf jaar eveneens is gestegen met 0,7 levende big. Dit betekent dat de toename van het aantal speenplaatsen van deze zeugenlijn gelijke tred houdt met het aantal te zogen biggen.
De uitval tot aan het spenen bij Z-lijn biggen daalde in vijf jaar van 10,9 naar 9,2 procent, zonder gebruik te maken van moederloze opfok. De biggensterfte in de kernfokkerij bij Topigs neemt af zonder kunstgrepen te hoeven toepassen. Volgens de fokkerijorganisatie profiteert de praktijk alleen wat later van deze gunstige effecten.