Traditioneel wordt er binnen onze branche de individuele voerwinst van een varkensbedrijf vergeleken met een benchmark, bijvoorbeeld de kengetallenspiegel van Agrovision. Ook banken werken hier vaak mee om een oordeel te geven over de performance van het bedrijf cq. de ondernemer, omdat hiermee de marktinvloed wordt uitgeschakeld.
Echter ik kom steeds meer tot de conclusie dat de deelfactor per gemiddeld aanwezige zeug of per gemiddeld aanwezig vleesvarken niet langer representatief is. Daarom roep ik de sector op om samen met o.a. de financiële instellingen te kijken naar een andere deelfactor cq. een gesegmenteerde benchmark.
Ik geef u het volgende voorbeeld: een vleesvarkenshouder die zijn dieren op 1 m2 heeft liggen moet per gemiddeld aanwezig vleesvarken al 125% draaien ten opzichte van iemand die zijn dieren op 0,8 m2 heeft liggen om aan dezelfde absolute voerwinst te komen.
De invloed van allerlei concepten die ruimere oppervlakte-eisen in zich dragen of extra toeslagen betalen vanwege andere eisen (waarvan de kosten niet in de voerwinst vallen) geven een te vertroebeld beeld. Vooral in een benchmark waarbinnen hierin geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt. Om in de toekomst te kunnen blijven vergelijken zal er minimaal een andere deelfactor dan per gemiddeld aanwezig dier (bijvoorbeeld per vierkante meter stal) moeten komen. Anders worden er zowel positief als negatief telkens onjuiste conclusies getrokken.
Jan van der Heijden
Adviseur AEC Uden