Grenzen aan lage voerconversie?
In deze laatste blog kijk ik terug naar de afgelopen 10 jaar waarin ik als blogger voor Varkens.nl actief ben geweest. En er is wel wat veranderd in de keten, ook als we nog verder teruggaan. Enkele decennia geleden was er voor een kilo groei meer dan drie kilo voer nodig. Logisch dat de nadruk op het verlagen van de voerconversie lag, want voerkosten zijn de grootste kostenpost in de varkenshouderij.
En er waren ook flinke slagen te maken. Door een stabielere temperatuur in de stal en door betere voerinstallaties werd voerverspilling teruggedrongen. En door steeds meer uitgekiende voersamenstellingen en genetica blijft de focus op het verlagen van de voerconversie onverminderd sterk.
Als je het vanuit het perspectief van de keten bekijkt, zijn er echter grenzen aan de focus op een lagere voerconversie. Het gaat ook om de kwaliteit die door de markt wordt gevraagd.
Voor de varkenshouder liggen meer kansen bij de vet- dan de vleeskwaliteit. De vleeskwaliteit wordt vooral beïnvloed door transport en bereiding door de consument zelf, terwijl de vetkwaliteit meer aan het begin van de keten door voer, genetica en aflevergewicht wordt bepaald. Bij vetkwaliteit denken we vooral aan spekdikte en de samenstelling van de vetzuren. De spekdikte is de laatste jaren voortdurend afgenomen, niet alleen bij de beren overigens, maar ook bij de gelten.
Een steeds groter aantal karkassen heeft een spekdikte die niet door de markt wordt gevraagd. Deze trend is logisch, omdat voor een kilo vetaanzet vier keer meer voer nodig is dan voor een kilo eiwitaanzet. Voor karkassen met 13 mm spek is dit geen probleem, maar bij karkassen met minder dan 10 mm spekdikte is het wel degelijk een probleem. Deze trend is te keren door als ketenpartijen hier gezamenlijk op in te spelen. Elke partij afzonderlijk kan dit niet oplossen, maar in gezamenlijkheid kan het wel.
Door de voersamenstelling aan te passen, kan het gehalte onverzadigde vetzuren worden verminderd. En hoe groter de spekdikte, hoe minder de daarvoor benodigde voeraanpassing kost.
Bij genetica gaat het om het aanpassen van de fokkerijdoelstelling. En de slachterij kan met een aanpassing van het uitbetalingsschema sturen op de verdeling van de spekdikte van de geleverde varkens. Nogmaals, dit werkt alleen als elke ketenpartij meedoet. Niemand kan het alleen oplossen. Het zal er toe leiden dat er iets op de voerconversie wordt ingeleverd, maar de toegevoegde waarde in de markt is per saldo groter.
Tot slot, Denemarken en Zwitserland hebben hier ook mee te maken gehad. In vakjargon gaat het dan onder meer om het zogenoemde 'weak belly' probleem. Maar in beide landen heeft de sector dit weten op te lossen. Als zij dat kunnen, moet het voor Nederland ook mogelijk zijn.
Gé Backus Directeur Connecting Agri & Food