Fokkerij verbetert bigoverleving structureel
De verbetering van de bigoverleving van de afgelopen vijf jaar gaat zeker doorzetten. 'Dat komt onder andere door de selectie op vitaliteit, de stijging van het aantal spenen en de geboortegewichten', verwacht Roos Vogelzang, adviseur genetica bij Topigs Norsvin. Om die structurele verbetering te behalen, is veel aandacht nodig voor de opfok en het management van de zeugen.
Bigoverleving stond centraal in de Kennissessies Vitale Varkenshouderij in februari. Roos Vogelzang, adviseur genetica bij Topigs Norsvin, vertelde over de verbeteringen die al zijn bereikt en er nog aankomen. Arno Joosten, dierenarts en adviseur reproductie bij Topigs Norsvin, ging vooral in op de eisen aan gewichten en leeftijden bij de eerste inseminatie van opfokzeugen.
De bigoverleving is al jaren speerpunt bij fokkerijorganisatie Topigs Norsvin. Doel is dat iedere big die extra wordt geboren, ook wordt gespeend. Vogelzang: 'We zetten daarom in op het fokken van vitale biggen met een hoger geboortegewicht en zeugen met goede moedereigenschappen, waarbij het aantal spenen net zo hard stijgt als het aantal geboren biggen.'
Uitval lager
De cijfers laten zien dat deze missie slaagt. Sinds 2015 is de uitval bij de TN70 gedaald van 12,6 procent naar 10,8 procent in 2020, terwijl het aantal levend geboren biggen met 0,6 per worp is gestegen. Landelijk er een daling te zien van 13,8 naar 12,5 procent. Naast een lagere uitval is de daling bij de TN70 dus groter dan het landelijk gemiddelde.
Bij insemineren willen we een gelt van 160 tot 190 kilo met een leeftijd van 240 tot 270 dagen
Aan de basis van de betere bigoverleving staat het biggenweeg- en vitaliteitsprotocol van Topigs Norsvin. Daartoe worden er jaarlijks 750.000 individuele biggen gewogen.
Bigvitaliteit
Om het kenmerk bigvitaliteit verder uit te diepen, loopt er een onderzoek naar het scoren van de vitaliteit van pasgeboren biggen. Daartoe is een protocol gemaakt waarmee de verzorgers een zo objectief mogelijke score voor de toomvitaliteit kunnen geven. Vogelzang: 'De eerste resultaten lijken veelbelovend. Als het onderzoek slaagt, dan kunnen we dit kenmerk gaan implementeren.'
Naast de geboortegewichten en de vitaliteit bepalen de moedereigenschappen – rustige zeugen met een hoge melkproductie die de uier goed aanbieden – voor een flink deel de bigoverleving. Zeugen met goede moedereigenschappen nemen meer biest op in minder dan de helft van de tijd dan zeugen met minder goede moedereigenschappen.
Aantal spenen
Een ander punt voor bigoverleving is het aantal spenen van de zeugen. Dat vertoont een stijgende lijn. In 2019 lag het gemiddelde bij de TN70-opfokzeugen op 16,1 spenen. De verwachting is dat het gemiddelde blijft stijgen. Er zijn al opfokzeugen met 20 functionele en goed geplaatste spenen.
De verwachtingen voor de toekomst zijn dan ook hoog. Door het gericht fokken zal het gemiddelde geboortegewicht in de komende zes jaar stijgen met 120 gram. Tegelijk zal het aantal levend geboren biggen met één per worp omhooggaan.
Opfok van zeugen
'Om die betere resultaten in de praktijk waar te maken, is de opfok van de zeugen belangrijk', stelt Joosten. 'We streven naar een gemiddelde groei vanaf de geboorte tot aan insemineren van minimaal 600 gram, waarbij die groei mooi opbouwt zonder een grote dip. Bij insemineren willen we een gewicht van 160 tot 190 kilo op een leeftijd van 240 tot 270 dagen.'
Zijn de zeugen bij de eerste inseminatie te zwaar, dan heeft dat direct effect op het aandeel doodgeboren biggen. Al boven de 180 kilo stijgt het percentage doodgeboren biggen naar 10 procent tegenover 5 procent bij opfokzeugen van 160 tot 180 kilo. Boven de 190 kilo stijgt het percentage doodgeboren biggen naar 13 procent en daalt het aantal levend geboren duidelijk.
Meer onderhoudsvoer
Zijn opfokzeugen te zwaar bij de eerste inseminatie, dan zijn ze ook zwaar bij het werpen en hebben ze meer onderhoudsvoer nodig. Joosten: 'Een te groot conditieverlies voorkomen in het kraamhok is dan lastig. Daardoor valt de tweede worp van die zeugen, en mogelijk ook nog de volgende worpen, tegen.'
Tegelijkertijd speelt de leeftijd een rol. Ideaal is 240 tot 270 dagen bij eerste inseminatie. Dan is de bigoverleving 4 procent hoger dan bij oudere of jongere opfokzeugen. Zijn de zeugen bij eerste inseminatie te oud, dan heeft dat zelfs nog effect in de vierde tot en met zesde worp. Ze blijven dan gemiddeld 0,7 big per worp achter op basis van meer doodgeboren biggen en uitval.
Eerste worp valt tegen
Het is ook negatief als zeugen bij de eerste inseminatie te licht zijn. Bij die zeugen is het aantal embryo's 3 tot 4 lager dan bij zeugen die het juiste gewicht hebben. Joosten: 'Dus de eerste worp zal tegenvallen. Omdat ze door een te laag gewicht bij inseminatie ook te licht zijn bij werpen en spenen, valt de tweede worp doorgaans ook tegen. Die achterstand halen ze nooit meer in.'
Kijk en luister de gehele bijdrage van Arno Joosten terug in de kennissessie bigvitaliteit deel 2.