Geboortegewicht+en+biest+meer+dan+helft+van+succes+bij+streptokokken
Achtergrond
© Niek Stam

Geboortegewicht en biest meer dan helft van succes bij streptokokken

Met biestmanagement is volgens Rutger Jansen en Martijn Steenaert veel winst te behalen. ‘Het opbouwen van biestimmuniteit bij elke geboren big kost extra arbeid, maar in het latere traject bespaart het de varkenshouder tijd en geld om gezondheidsproblemen, zoals met streptokokken, op te lossen. Hoge geboortegewichten en voldoende biest bepalen meer dan de helft van het speengewicht.’

De resultaten van het vierjarige project ‘Biggen in Transitie: Mogelijkheden voor de Aanpak van Problemen’ hebben, naast bekende, nieuwe kennis opgeleverd voor de praktijk. Zo ook binnen het projectonderdeel ‘Het onderzoek naar de opbouw van weerstand tegen streptokokken bij biggen’. Dit is een samenwerkingsproject van Boehringer Ingelheim, ForFarmers, Trouw Nutrition en Wageningen Bioveterinary Research.

‘De kennis uit het onderzoek op vier varkensbedrijven en het verdiepende wetenschappelijke onderzoek naar de opbouw en het verloop van antistoffen tegen Streptococcus suis type 2 en type 9 (S. suis) bij biggen verdient extra aandacht’, stellen Rutger Jansen en Martijn Steenaert van Boehringer Ingelheim.

‘Deze bacteriële aandoening heeft een negatief effect op de economie van een bedrijf en verhoogt het diergeneesmiddelengebruik. Om maar niet te spreken over het welzijn van de biggen. Onderliggende oorzaken, zoals een PRRS-infectie, kunnen de impact van streptokokken vergroten.’

Al is de laatste van een toom bijna 2 kilo, ook zo’n zware big heeft extra biestzorg nodig

Rutger Jansen, Boehringer Ingelheim

Strijd begint bij antistoffen

Het opbouwen van immuniteit bij biggen begint met de antistoffen die ze binnenkrijgen via de biest van de zeug. In de strijd tegen S. suis kan een zeug specifieke antistoffen via de biest doorgeven aan haar toom. Enkele complicerende factoren waarom niet elke pasgeboren big evenveel immuniteit opbouwt, zijn de geboorteduur, geboortevolgorde en afnemende antistoffenconcentratie in de biest.

Bij vier varkensbedrijven met streptokokkenproblemen is daarom de individuele biestopname van biggen onder de loep genomen. ‘Het is een heel karwei om dat secuur te doen’, benadrukt Jansen. ‘Per bedrijf zijn alle biggen van vijf of zes geselecteerde zeugen direct na de geboorte gewogen en werd de geboortevolgorde geregistreeerd. Alle biggen zijn 24 uur later opnieuw gewogen. De bedrijven pasten standaard biestmanagement toe, maar mochten geen enkele big in de eerste 24 uur overleggen.’

In werpduur waren geen uitschieters. Alle zeugen hadden drie tot vijf uur nodig. Gemiddeld woog een big bij de geboorte 1.304 gram en was de groei in de eerste levensdag 56 gram. Opvallend was de variatie in de biestopname binnen en tussen tomen op de vier bedrijven (berekend via de methode Theil). Bij het ene bedrijf nam een big gemiddeld 300 gram biest op, terwijl dat elders 476 gram was.

‘Variatie in de biestopname betekent dat op elk bedrijf ruimte is voor verbetering’, licht Steenaert toe. ‘De motivatie om aanpassingen in biestmanagement te doen, moet in het hoofd van de boer gebeuren.’

Risicogroep

Het geboortegewicht en de geboortevolgorde zijn het meest bepalend voor de gewichtstoename in de eerste 24 levensuren. Biggen van 1.100 gram en minder bestempelt Jansen tot de risicogroep voor wat betreft gebrekkige biestopname en immuniteitsopbouw.

Bij een bedrijf is bij zes geselecteerde biggen van tien tomen verdiepend onderzoek gedaan naar het verloop van de biestimmuniteit tot aan de 70e levensdag. Ook zijn bij de proefbiggen bloedmonsters genomen na de geboorte (uit de navelstreng) en na 24 uur. Dit om de immunocrietwaarde te bepalen. Deze waarde is een maat voor de opnamehoeveelheid van antistoffen uit de biest.

‘Ook hebben we biest verzameld en zijn monsters, waaronder speekselmonsters en schraapsel van de tonsillen, genomen bij de zeugen’, vult Steenaert aan. ‘Hiermee kon de aan- of afwezigheid van streptokokken worden aangetoond. Dat bevestigde dat de geboortevolgorde van invloed is op het IgA-, IgM en IgG-gehalte en de antistoftiters tegen S. suis type 2 en type 9.’

Geboortevolgorde is risicofactor

De bloeduitslagen wijzen op drie belangrijke succesfactoren voor de opbouw van hoge antistoftiters: een hoog gehalte imuunglobulines (Ig’s) in het serum van de zeug, een hoog gehalte Ig’s in de biest én een hoog geboortgewicht. ‘Een duidelijke risicofactor is de geboortevolgorde’, zegt Jansen.

‘Hoe langer de big tijdens het werpproces in de zeug blijft, hoe minder gunstig de voorwaarden na de geboorte om voldoende biest van een mindere kwaliteit te kunnen opnemen. Al weegt de laatste van een toom bijna 2 kilo, ook zo’n zware big heeft extra zorg nodig om voldoende antistoffen binnen te krijgen en immuniteit op te bouwen.’

Ook bleek dat zes van de acht uitgevallen biggen minder dan 300 gram biest opnamen (400 gram gemiddeld op dat bedrijf). Een door S. suis uitgevallen big had bij de geboorte een rectale temperatuur van 33,3 graden. Jansen: ‘Biggen die te veel afkoelen na geboorte worden sloom en drinken daardoor nog minder of helemaal geen biest, met alle gevolgen vandien.’

Groeidip bijvangst
In een verdiepende proef op een groot zeugenbedrijf naar streptokokken werd het effect van spenen blootgelegd. De biggen werden goed getraind om voer op te nemen en kregen hetzelfde voer na het spenen. Ze werden comfortabel opgevangen, na het spenen waren er voldoende vreetplekken en er werd extra water verstrekt. De varkenshouder verwachte daarom hooguit een beperkte speendip. Omdat in de proef biggen van de geboorte tot het afleveren elf keer werden gewogen, waarvan ook op levensdag 20, 23, 27 en 34, was te zien dat de groei rond het spenen op dag 24 fors terugviel.

Stelling

Loading

Weer

  • Vrijdag
    6° / 0°
    85 %
  • Zaterdag
    4° / 0°
    90 %
  • Zondag
    15° / 6°
    85 %
Meer weer