Plaatsingsruimte stikstof uit dierlijke mest krimpt in elke provincie
De Nederlandse plaatsingsruimte voor stikstof uit dierlijke mest zal in 2030 gemiddeld zijn gedaald naar 34 procent, meldt het NCM. Provinciaal varieert het percentage fors. Zo gaat het om 11 procent in Flevoland en 45 procent in Brabant. Maar voor alle provincies is sprake van een behoorlijke krimp.
Door de afbouw van derogatie, de verplichte bufferstroken en de invoering van met nutriënten verontreinigde (NV-)gebieden ontstaat in Nederland in 2030 een extra mestoverschot van 17 miljoen ton mest, ten opzichte van 2022. In provincie Friesland is de toename met 3,6 miljoen ton mest het grootste, gevolgd Noord-Brabant met 3,2 miljoen ton. In Flevoland, Zeeland en Groningen zijn de verschillen het kleinste.
In absolute zin is de krimp in mestplaatsingsruimte het grootste in de provincies Friesland en Noord-Brabant, gevolgd door Overijssel en Gelderland. In deze provincies mag in 2030 ongeveer 5 miljoen ton minder drijfmest op de percelen worden gebracht.
Grootste effect
De afbouw van derogatie heeft absoluut gezien het grootste effect in de provincies Friesland, Gelderland en Overijssel. In alle provincies, behalve Zeeland, Flevoland en Limburg, is het effect van het wegvallen van derogatie groot (meer dan 3 miljoen kilo stikstof). In Noord-Brabant, Overijssel en Gelderland is het verlies als gevolg van de aanwijzing van NV-gebieden het grootste. In Friesland en Flevoland speelt dit verlies bijna geen rol.
De geplande natuurontwikkeling via het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) heeft aanvullend een groot effect op de mestbalans in Nederland. De grootste gevolgen zien we in provincie Noord-Brabant, gevolgd door Friesland. In alle provincies (behalve Flevoland) is de krimp als gevolg van het NPLG in stikstofgebruiksruimte minimaal 2 miljoen kilo stikstof uit dierlijke mest.
Stikstofoverschot met mest
In 2030 zal het mestoverschot in stikstof uit dierlijke mest ten opzichte van 2022 fors zijn toegenomen. De afname van de mestplaatsingsruimte als gevolg van de beschreven maatregelen is namelijk groter dan de afname van de mestproductie. Voor de berekening van de mestproductie in 2030 is rekening gehouden met een krimp van 6 procent als gevolg van het verlagen van het mestexcretieplafond in 2025.
Hierdoor ontstaat de situatie dat negen provincies mest moeten afvoeren. Alleen de provincies Zeeland, Flevoland en Groningen kunnen nog beperkt mest aanvoeren vanuit andere provincies. In Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel en Friesland is de onbalans in mestproductie en -gebruik het grootste.
Om het te ontstane mestoverschot via mestbewerking en export op te lossen, moet de mestbewerkingscapaciteit volgens het Nederlands Centrum voor Mestverwaarding (NCM) stijgen van 17 miljoen ton nu naar circa 30 miljoen ton (drijf)mest in 2030.