Ik maak me grote zorgen. De maatschappij heeft minder en minder tolerantie ten opzichte van de veehouderij. De actiebereidheid en de heftigheid van de discussies rondom veehouderij door burgers, en zelfs dierenartsen, hebben mij verrast en verontrusten mij. Met hart en ziel ben ik dierenarts, al 20 jaar. Dagelijks ben ik in de weer met diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid. Voor mij geldt dat in de moderne maatschappij voedselveiligheid dé basisvoorwaarde is waar niet aan getornd mag worden. Want we willen allemaal lekker en veilig eten.
Tegenwoordig kunnen mensen zich gewoonweg niet meer voorstellen dat voedsel gevaarlijk kan zijn. Veilig voedsel dient van gezonde dieren te komen en er worden eisen gesteld aan de wijze van houden. Die voorwaarden zorgen ervoor dat de risico’s op besmettingen zo klein mogelijk zijn. Dit alles verzorgen veehouders samen met hun dierenartsen op een manier waarop een bepaalde mate van dierenwelzijn is te garanderen. Namelijk de ‘Vijf vrijheden van Brambell’: dieren mogen geen honger, dorst, pijn of angst hebben en ze moeten in staat worden gesteld om soortspecifiek gedrag te vertonen. Natuurlijk kan het dierenwelzijn altijd nóg beter, dat is geen punt van discussie. Maar binnen de kaders van de wet en de voedselveiligheid is mijn ervaring dat veehouders zich inspannen om goed voor hun dieren te zorgen.
Daar tegenover staan burgers die zich grote zorgen maken. Ze maken zich druk omdat ze overlast hebben van veehouderijen en dat er bepaalde gezondheidsrisico’s kleven aan de aanwezigheid van veehouderijen. Deze angst is dusdanig dat burgers massaal in opstand komen tegen nieuwe én bestaande stallen. Heel begrijpelijk allemaal, maar waar is de genuanceerde mening? Het objectieve geluid om zo de balans te kunnen vinden tussen overlast, risico’s en voedselveiligheid.
Ik weet 100% zeker dat niet alle bezorgde burgers veganisten zijn, en dus gewoon melk, vlees en eieren uit de veehouderij consumeren. Ze weten niet exact waar hun voedsel vandaan komt. Ik denk dat dezelfde bezorgde burgers zich dat onvoldoende afvragen en al helemaal niet stilstaan bij het feit dat als we in Nederland geen of onvoldoende dieren kunnen houden om ons voedsel te produceren, we afhankelijk worden van anderen. En wat dan?
Misschien is het een interessant thema voor de heren aan de formatietafel, maar voor de maatschappij is het zeker een belangrijk onderwerp. Hoe gaan we de voedselproductie voor onze burgers veiligstellen zonder te veel concessies te doen aan de (gezondheids-)risico’s? Dit vraagt volgens mij om nuancering en niet om een ‘zero tolerance-sfeer’ die tegenwoordig in de media is te bespeuren.
Manon Houben
Hoofd varkensdierenartsen bij GD