Het is belangrijk dat biggen na de geboorte genoeg biest drinken. Dat hebben ze nodig als energievoorziening én voor het verkrijgen van voldoende immuniteit. Of biggen voldoende antistoffen binnenkrijgen en waar de oorzaak ligt voor een eventueel antistoffentekort is uit te vinden met een bloedtest bij de biggen en biestonderzoek bij de zeug.
Voor het verbeteren van de bigvitaliteit is een goede biestopname essentieel. Ten eerste al omdat biggen weinig energiereserves hebben en biest juist heel veel energie bevat. Genoeg biest drinken - de richtlijn is 250 milliliter - is dus hun eerste hulpmiddel om te overleven.
Ten tweede is genoeg biest opnemen essentieel voor de iets langere termijn. Biggen worden geboren zonder antistoffen tegen de ziektekiemen in hun omgeving. Via de biest van de zeug krijgen ze deze antistoffen binnen.
Door enkele dagen na de geboorte bloedmonsters te nemen bij enkele biggen is te zien hoe het ervoor staat met de antistoffenvoorziening. Blijkt het antistoffenniveau te laag, dan is de volgende vraag waar dat door komt: hebben ze niet genoeg biest gedronken of was de biest van slechte kwaliteit?
Biesttest
Om die laatste vraag te beantwoorden, heeft GD de biesttest ontwikkeld. Daarbij zijn er twee opties. Onderzoek op het totaal eiwitgehalte in de biest of nog een stap verder: onderzoek naar het aantal antistoffen (IgG) in de biest. “Met een onderzoek naar het totaal eiwit krijg je al een goed beeld van de biestkwaliteit”, zegt Manon Houben, hoofd varkensgezondheidszorg bij GD. “Als je een monster neemt van een aantal spenen binnen vier uur na de geboorte is het totaal eiwitgehalte een prima indicatie. Dat onderzoek kost 10,75 euro (ex BTW) per monster. Wil je nog meer weten, dan kun je altijd nog een onderzoek naar de antilichamen laten uitvoeren, maar dat is drie keer zo duur.”
Om duidelijkheid te krijgen over de biestopname en biestkwaliteit kunnen zeugenhouders het beste tegelijk biest en bloedmonsters nemen. Dat wil zeggen: kort na de geboorte een biestmonster nemen uit een aantal spenen en dat in de koelkast bewaren. Om een goed beeld te krijgen van de biestkwaliteit kan dit het beste bij een stuk of tien zeugen. Na een paar dagen neemt de dierenarts dan een bloedmonster van een paar biggen van die zeugen. Dat kan het beste bij de biggen die het laatste zijn geboren. Die lopen het meeste risico.
Eerste biggen apart zetten
Hebben die laatste biggen weinig antistoffen in het bloed en is de hoeveelheid antistoffen in de biest wel hoog, dan betekent dit dat in ieder geval de laatste biggen te weinig biest binnenkrijgen. Apart zetten van de eerstgeboren biggen is dan een optie om te zorgen dat de laatst geboren biggen toch genoeg krijgen. Houben: “Het antistoffenniveau bij de laatst geboren biggen op een goed niveau krijgen, is niet gemakkelijk. Maar zit je 10 procent onder de gewenste grens (10 gram/liter), dan doe je het echt goed.”
Blijkt uit het biestonderzoek dat de biestkwaliteit slecht is - dat wil zeggen te weinig antistoffen bevat - dan is dat een logische verklaring voor een laag niveau van antistoffen in het bloed van een big. Zou het antistofgehalte in het bloed toch nog hoog zijn, dan betekent dit dat de big heel veel biest heeft gedronken.
Weinig bekend
Vaak zullen de biggen echter te weinig antistoffen krijgen als de biestkwaliteit slecht is. Een goede verdeling van de biest over alle biggen is dan nog belangrijker. “Het zou mooi zijn de biestkwaliteit te verbeteren, maar helaas is daar niet zo veel over bekend”, zegt Houben. “Daar zou nog meer onderzoek naar nodig zijn. Is de biestkwaliteit alleen bij de gelten slecht, dan is een betere adaptatie van de gelten mogelijk een oplossing, maar ook daar is weinig van bekend.”