Een samenwerking tussen een Braziliaanse en een Oostenrijkse universiteit heeft de ontdekking van enkele gunstige gedragseffecten van hokverrijking opgeleverd. Als zeugen tussen dag 90 en het moment van werpen in een prikkelrijkere omgeving werden gehouden, levert dat meer welzijn van de biggen op. Geltjes profiteren daar extra van. De onderzoekers plaatsten 18 zeugen in een groepshok met stro (proefgroep) en 18 zeugen in normale groepshokken met betonvloeren (controlegroep). De overige houderijomstandigheden waren identiek. Bij twee biggen (een beertje en een zeugje) per toom is speekselonderzoek uitgevoerd op het cortisolgehalte (stresshormoon). Daarnaast zijn gedragswaarnemingen uitgevoerd en testen gedaan om de angstreacties bij biggen te onderzoeken. De reactie van biggen op stressprikkels is mogelijk verschillend, wat zich uit in het verschil in cortisolgehalte of gedrag.
Meer welzijn
De onderzoekers concluderen dat verrijking van het milieu tijdens het laatste derde deel van de dracht de foetusprogrammering beïnvloedt. Het welzijn van de nakomelingen van de in stro gehouden zeugen is beter. Het cortisolgehalte en de cortisonconcentratie (ontstekingsremmend hormoon) in het onderzochte placentaweefsel bleek niet verschillend. Wel bleken biggen van zeugen uit de controlegroep een significant hoger cortisolgehalte te hebben dan die van de proefgroep. Alleen op het moment van spenen was het cortisolgehalte van de proefbiggen ook flink verhoogd.
Minder agressief
Verder bleken biggen van de ‘strozeugen’ significant minder agressief te zijn naar elkaar. Ook zijn toomgenoten minder bezig met neuzend gedrag bij elkaar. Maar er werden geen verschillen gevonden in emotionele reactie van de biggen op stressprikkels. Wel bleken zeugjes in de proefgroep een beter verkennend gedrag te ontwikkelen. Ze zijn nieuwsgieriger en waren langer bezig nieuwe objecten te onderzoeken. Bovendien toonden ze minder angst als ze geconfronteerd werden met nieuwe objecten. Al met al concluderen de onderzoekers dat verrijking van het milieu aan het einde van de dracht het gedrag van de nakomelingen gunstig beïnvloedt waardoor het welzijn van de biggen verbetert. Dat melden ze in een onlangs geplaatste bijdrage op Applied Animal Behaviour Science