Meer ESBL bij dierenartsen en dierenartsassistenten
Bij dierenartsen en dierenartsassistenten komen meer ESBL-producerende bacteriën voor. Dat is niet te relateren aan een bepaalde diersoort. Wel heeft 69 procent van deze veterinaire zorgmedewerkers uitsluitend contact met huisdieren. Dat komt naar voren uit de Arend-studie van het RIVM.
Aan de Arend-studie (Antibioticaresistentie in Nederlandse Dierenarts(assistent)en) deden 482 deelnemers mee. Dat betrof 226 dierenartsen, 220 paraveterinairen en 36 dierenartsassistenten. Deze hebben een ontlastingsmonster opgestuurd en een vragenlijst ingevuld.
In het onderzoek is gekeken naar de Extended Spectrum Beta-Lactamase (ESBL) producerende bacteriën. Dat zijn Escherichia coli en Klebsiella pneumoniae, colistineresistente Escherichia coli en Klebsiella pneumoniae en Clostiridioides difficile. Die laatste is beter bekend onder de oude naam Clostridium difficile.
Penicillines en cefalosporines
Uit het onderzoek blijkt dat colistineresistente bacteriën en C. difficile niet vaker voorkomen bij de veterinaire zorgmedewerkers dan onder de Nederlandse bevolking. De ESBL-producerende bacteriën komen wel tweemaal zo vaak voor bij de dierenartsen, paraveterinairen en assistenten. Dat zorgt voor resistentie tegen voor de mens belangrijke antibiotica, zoals penicillines en cefalosporines.
Het nauwe contact met de dieren is mogelijk debet aan het hogere aandeel veterinaire zorgmedewerkers met ESBL-producerende bacteriën. Er kon geen specifieke diergroep worden aangewezen die hiervan de oorzaak is. Alle veterinaire zorgmedewerkers hadden namelijk contact meerdere diersoorten.
De gevonden ESBL-genen kunnen van mens op mens overgaan en worden ook vaak gevonden bij honden en katten. Daarbij had bijna 90 procent van de deelnemers aan het onderzoek contact had met honden en 85 procent met katten. Verder bleek dat 69 procent van de veterinaire zorgmedewerkers alleen contact had met huisdieren en niet met landbouwhuisdieren. De transmissie van dier naar mens kon echter niet worden bewezen.