3-2-methode geeft hoogste kraamstalbenutting
De productiviteit van zeugen en de strijd van biggen om een tepel blijven toenemen. Na een goed biestmanagement en een paar dagen optimale speenbenutting, kunnen extra inspanningen nodig zijn om biggen maximaal te laten overleven. Het toepassen van de 3-2 methode is een optie en geeft volgens Agrifirm ook de hoogste kraamstalbenutting.
Het aantal geboren biggen per zeug is nogal eens hoger dan het aantal beschikbare, functionele spenen. Om elke big voldoende biest op te laten nemen, is split-suckling een goede oplossing. Na de eerste 24 uur kan worden overgegaan op uniformeren van tomen binnen dezelfde werpgroep en het bijvoeren van melkproducten. Om daarna alle biggen erbij te kunnen houden, kunnen het wisselen van tomen (bewerkelijk en duur) of het maken van een pleegzeug opties zijn.
Voor kleinere vermeerderingsbedrijven die niet investeren in een automatisch bijvoersysteem, zoals melkcups of het Nutrix+-systeem, is de 3-2-methode een flexibele oplossing.
Meer biggen grootbrengen
Agrifirm geeft aan met die methode het grootbrengend vermogen van de zeugen te verhogen. Met deze methode worden drie vergelijkbare tomen met biggen van een leeftijd van 3 tot maximaal 7 dagen geplaatst bij twee fitte zeugen die naast elkaar staan. Door het tussenschot eruit te trekken, krijgen de twee zeugen 40 tot 45 biggen om te zogen. Zorg dan ook voor extra drink- en vreetplaatsen, door gebruik te maken van een flexibel automatisch voersysteem voor de biggen.
De derde fitte zeug kan worden benut als pleegzeug van boventallige biggen van de andere zeugen in de werpgroep. Dit leidt uiteindelijk tot een hogere kraamstalbenutting met meer grootgebrachte biggen bij de zeug per jaar.
Fitte zeugen selecteren
De kunst is om twee fitte, goed lacterende zeugen in aangrenzende hokken te vinden. Ze moeten gelijkwaardig zijn wat betreft melkproductie, een goede conditie hebben en goed voer opnemen. Bij voorkeur zijn het tweede- of derdeworps zeugen.
En kijk goed welke biggen op 3 weken leeftijd al zwaar genoeg zijn om te spenen. Hierdoor krijgen lichtere biggen extra ruimte aan de uier tot het moment van spenen.