De darmen van de jonge big moeten gezond blijven. Geen eenvoudige opgave, maar essentieel om problemen met diarree en oedeemziekte te voorkomen. Dat werd duidelijk uit de lezing van professor Eric Cox van de universiteit Gent, tijdens de Hipra studiemiddag over maag-darmproblemen bij biggen.
Coli-bacteriën en andere ziekteverwekkers zullen altijd in de omgeving van de big voorkomen. Van E. coli zijn veel verschillende typen. Een aantal kunnen alleen in het kraamhok voor problemen zorgen, het type F4 zowel in het kraamhok als na spenen, terwijl het type dat oedeemziekte/slinngerziekte veroorzaakt alleen na spenen een probleem kan zijn. Dit E. coli-type heeft aanhechtingsfactor F18 en heet ook wel VTEC vanwege het schadelijke verotoxine (heet ook wel shigatoxine) dat deze bacterie produceert. Dit verotoxine zorgt dat vocht uit het bloedvatenstelsel treedt, wat resulteert in oedeem van de darmen, oogleden en stembanden. Sommige biggen kunnen acuut sterven.
Om ervoor te zorgen dat biggen niet voortdurend ziek worden, zonder hulpmiddelen als een hoge dosis zinkoxide en koppelbehandelingen met antibiotica, zijn veel maatregelen nodig. De misschien wel belangrijkste maatregel is een gezonde darm met een goede slijmlaag (mucus). Cox: “Bij een goede slijmlaag kan de E. Coli variant die oedeemziekte veroorzaakt niet of nauwelijks aanhechten in de darm. Dat komt omdat de F18 aanhechtingsfactor van deze E. coli alleen goed kan aanhechten direct op de darmwand. Blijft de slijmlaag intact, dan kan dit E. Coli-type geen schade veroorzaken. Raakt de darmwand wel aangetast, dan kan VTEC aan de darmwand gaan hechten. Dat proces gaat langzaam. Het duurt daardoor wel 5 tot wel 14 dagen tot er problemen optreden door oedeemziekte."
Het instandhouden van een goede mucuslaag in de darmen van gespeende biggen is zeker niet eenvoudig. De stress van het spenen, niet genoeg eten en dergelijke zorgen voor een aantasting van de slijmlaag. Daarnaast kan ook het E. Coli F4-type de slijmlaag aantasten. Het is dus belangrijk dat type F4 geen grote problemen kan veroorzaken na spenen. Zo min mogelijk stress en biggen die goed blijven eten helpen. Daarnaast blijken sommige biggen resistent te zijn tegen alle drie de typen F4 en andere juist helemaal niet, of variaties daartussen in. Daardoor zijn de biggen op het ene bedrijf gevoeliger dan op het andere bedrijf.
Wat ook een rol speelt is de hygiëne. Dat bleek toen Cox door een dierenarts werd gevraagd om een probleembedrijf te bekijken. Op het bedrijf leek de hygiëne perfect voor elkaar. Maar bij de biggen werden alle verschillende typen van E.coli gevonden. Dat is volgens Cox zeer uitzonderlijk, het komt eigenlijk nooit voor. En zeker niet bij een goede hygiëne. “Bij navraag kwam het probleem naar voren. De hygiëne was goed voor elkaar, op een cruciaal punt na: op dezelfde dag dat de kraamstal leeg kwam, werden er al weer nieuwe zeugen opgelegd. De kraamafdeling kwam daardoor nooit goed schoon waardoor er uiteindelijk alle typen E. Coli vrij spel hadden.”
Door te zorgen voor een goede hygiëne, goede voeding en zo min mogelijk stress na spenen kan een zeugenhouder veel doen om grote problemen door oedeemziekte te vooorkomen. Treedt oedeemziekte op, dan is inzet van antibiotica nodig eventueel gevolgd met gerichte vaccinatie tegen dit type. Meer onderzoek naar E. coli blijft volgens Cox noodzakelijk. "We weten nog altijd niet genoeg. We weten wel dat de bloedgroep van het varken een rol speelt bij oedeemziekte, varkens met bloedgroep A zijn niet gevoelig, maar er zijn meer factoren waarom de ene big wel problemen krijgt en de andere niet."