Levende larven blijven aantrekkelijk voor biggen
Levende larven hebben wekenlang een grote aantrekkingskracht op biggen, toont Allyson Ipema aan in haar promotieonderzoek bij Wageningen University & Research. 'Ze zijn dus heel geschikt als hokverrijking. Nu is het zoeken naar een aanbiedmethode en het optimaliseren van de hoeveelheid larven.'
Van nature zijn biggen een flink deel van de dag bezig met foerageer- en exploratief gedrag. Omdat ze hun voer in korte tijd opnemen en hokverrijkingsmaterialen vaak maar korte tijd positief werken, wordt de motivatie voor dit gedrag lang niet vervuld. De biggen gaan het gedrag dan uitoefenen op hun hokgenoten, wat leidt tot beschadigingen aan oren en staarten.
In haar promotieonderzoek bekeek Ipema het effect van het verstrekken van levende larven als hokverrijking. Bij vleeskuikens werken levende larven prima en dat blijkt ook bij biggen het geval te zijn. 'De biggen lusten er wel pap van', heeft Ipema gemerkt. 'Je moet de hoeveelheid larven beperken, anders kunnen ze zich eraan overeten.'
Sterke voorkeur
In het eerste onderzoek gaf de promovendus biggen levende larven of andere voeders als mais, rozijnen en voerpellets. Al direct bleken de biggen een sterke voorkeur te hebben voor de levende larven. Ze lieten het andere snoepgoed ervoor staan.
Veel minder bijtgedrag met levende larven als hokverrijking
In het tweede onderzoek kregen biggen in het kraamhok levende larven als hokverrijking. Ook met als doel ze na spenen gemakkelijker aan het eten te krijgen. Omdat ook de biggen die geen levende larven in het kraamhok kregen in de proef al veel vast voer opnamen, kon dit mogelijke voordeel niet worden bevestigd. Wel hebben biggen die voor spenen larven krijgen een beter ontwikkeld maag-darmkanaal en een lagere zuurgraad in de maag, wat mogelijk tot een betere vertering leidt.
Doorzichtige buizen
Na spenen werden de larven aangeboden in grote doorzichtige buizen met gaten erin. Met een wroetbeweging konden de biggen die buizen ronddraaien om de larven eruit te krijgen, zodat ze even bezig waren. Anders waren de larven heel snel op. De biggen kregen 20 procent van de drogestofopname als larven en wilden nog wel meer.
De levende larven winnen het duidelijk van bijvoorbeeld voer in dezelfde buizen en zelfs van de populaire jute zakken. En ook na drie weken blijft het effect van de levende larven bestaan. Door de larven lieten de biggen minder beschadigend gedrag zien, wat een groot voordeel is voor hun welzijn.
Koeling noodzakelijk
Levende larven zijn dus een prima hokverrijking voor biggen. Wel moeten de larven vers blijven, wat een grote koeling noodzakelijk maakt. Dode larven zouden praktischer zijn en werken volgens Ipema mogelijk goed bij biggen omdat ze lekker ruiken en varkens veel op geur doen.
Maar dode larven voeren mag nog niet, levende wel. Ander knelpunt is dat voor het verkrijgen van milieuvoordelen en om de kostprijs van larven te verminderen, moet worden toegestaan dat de larven groeien op afval dat niet eetbaar is voor vee, zoals mest.
Ook belangrijk is het optimaliseren van de hoeveelheid, zodat de larven goed zijn voor welzijn, gezondheid, prestaties en kosten. En er is een manier nodig om de larven met regelmaat of langdurig te voeren, zoals in buizen met gaten. Tenslotte zijn er vragen omtrent het welzijn van de larven zelf.